Krachtpatsers?
Er zijn voor de duiven van Herman Brinkman reeds heel wat superlatieven en veelzeggende namen bedacht door de krantenjongens. Voor Brinkman zelfs trouwens ook. Wat dacht u van de “De krachtpatsers van het Noorden slaan weer toe”, “opnieuw succes voor Mister Teletekst”, “de Fenomenen van de verre afstanden”, “Uitblinker op de verste afstand”, en ga zo maar door. De reden voor deze sterke taal is duidelijk: Herman Brinkman is inderdaad een fenomeen. Ondanks de onmogelijke afstanden (1302 km Barcelona, 1214 San Sebastian, 1157 km St. Vincent, 975 km Bergerac, 851 Limoges) slaagt hij er in om in 2 jaar tijd 7 maal op teletekst te komen met een kandidaat voor de nationale top tien?. Je moet het die beestjes nageven: om nationaal in de top tien te eindigen ondanks de overvlucht van 100 tot 200 km moet je van goede komaf zijn.
Van goede komaf zijn
En inderdaad je moet bij de duiven van Brinkman niet ver teruggaan inde pedigrees om oerdegelijke duivenstammen tegen te komen; van der Wegen via Eijerkamp en Jan Theelen via Vertelman. Voeg daar nog en snuifje Aarden aan toe en dan heb je eigenlijk alle ingredië®´en van de stam van Brinkman. Want je mag echt wel van een stam spreken als je slechts een handvol basisduiven hebt waar alles van afstamt en als de gemiddelde kwaliteit van de kolonie ver boven de middelmaat zit. Brinkman steekt nochtans niet vol van theorieë® over erfelijkheid, inteelt of lijnenteelt. Bij hem gebeurt de kweek gewoon op de feeling en soms zelfs volgens de inspiratie van het moment. Nauwe inteelt om zogezegd de kwaliteiten vast te leggen is hem trouwens volledig vreemd. Integendeel zelfs: er wordt naar gestreefd om goed tegen goed te houden en daarbij zelfs nauwe inteelt te vermijden. Om niet te snel vast te zitten in een situatie waar alles broer en zus van elkaar is, wordt bij Brinkman jaarlijks en soms, eerder malen per seizoen ontkoppeld. Niemand kan immers zeggen uit welke combinatie van genen de goede zullen komen. En kweekkoppels die meer dan 1 super geven zijn ook zo zeldzaam als witte raven. Dus waarom niet zoveel mogelijk combinaties uittesten?
Wat vooraf ging?
Hier vloog Herman Brinkman van 1979 t/m 1989 op adres Ter Zwege 15 in Tuk
Zo begint ongeveer elke episode van een successtory. Herman Brinkman kwam als jonge knaap in de ban van de duivensport bij zijn vader. Als 10-jarige mocht hij reeds mee “melken”. Vrij snel had hij trouwens zijn eigen favorieten en voorkeuren. Vader Brinkman speelde in die tijd vooral snelheid en halve fond. Maar toen reeds lonkte kleine Herman naar de verre afstanden. Zo verkreeg de kleine Herman van een buurman een vale duivin die op de korte afstanden reeds haar kat stuurde, alsof die korte beproeving haar te min was. “Vanuit Ruffec vloog ze echter de 1ste inde vereniging Groot was toen ook de ontgoocheling bij de kleine Herman, toen vader bij de selectie het Vaaltje had opgeruimd omdat hij niks moest hebben van duiven die maar é©® prijs per seizoen vliegen, zelfs al is het een eerste. Er werd een hartig woordje gepraat en vader draaide bij. In zoverre dat hij zelf al eens meer naar de fond trok en zich ook duiven aanschafte die dat zwaardere werk aankonden. Zo komt een fenomenale stamduif van Herman Brinkman van bij zijn vader: een duif met nogal wat aarder bloed via Ko Nipius en een snuifje Zilvervosje van bakker Meesters. We hebben het over de fijne Zwarte.
De fijne zwarte.
Brinkman kan u zijn ringnummer uit het hoofd vertellen: 237141-79. Wat die kerel op de wereld schopte is trouwens niet niks. Dit nummer komt dan ook praktisch op elke pedigree voor. De Fijne Zwarte is o.a. vader van het “Super 942” (1/2000 Venette en 3/1600 Orleans). Daarnaast is hij vader van de Oporto 1484102-80, 2de Olympiade duid in Oporto. Een zoon (ring 1663317-83) van de Oporto won dan weer de 13e en 31e nationaal Saint-Vincent om daarna een superkweker te worden bij Alex Rans (Herent, België©® De 317 werd o.a. vader van de 1e internationaal Bordeaux 1995. Uit het super 942 kwam dan weer de fameuze 6000, goed voor een 3de nationaal Sint-Vincent 1988. U ziet het: een echte goudader voor de kweek. Nog niet overtuigd? Een kleindochter van de Fijne Zwarte is moeder van Rianne, 693934-86, 16, 22, 68 en 77 nationaal uit Dax en St.-Vincent?. Een zoon van de Fijne Zwarte is ook nog vader van de Sjoekie Sjoekie 2814989-88, goed voor 15 prijzen op de overnacht met o.a. 20, 29 en 77 nationaal! Zoveel is duidelijk: bij Brinkman hangt alles aan elkaar vast. De goede komen uit de goede, zo simpel ligt dat volgens onze zegsman.
Dankzij de meubelen?
Het heeft er in iel geval een trekje van, dat de successtory van Brinkman begint met de aanschaf van? meubelen bij Eijerkamp. Toen Herman Brinkman in 1978 trouwde zou hij voor eigen rekening gaan spelen. Van de zijde van vrouwlief Ria geen bezwaar, want die komt zelf uit een verwoed duivennnest. Ze vonden en geschikte woning in Tuk (een gehucht van Steenwijk) en waar kon het jonge gezin voor de inrichting van hun woning beter terecht dan in het woonboulevard van Eijerkamp te Zutphen? Herman kende immers de meubelen/ duivenformule waarmee Eijerkamp de markt van de Benelux en van Duitsland zou veroveren en uitgroeien tot een gigant. Toen het huis was bemeubeld had Herman Brinkman 16 bonnen op zak voor jonge duiven 1979. wanneer het op kiezen aankwam, begreep Hans Eijerkamp dat Brinkman in zijn hart eigenlijk fondspeler wilde worden. “Dan neem je er ook maar een viertal van de Wegens bij”, gaf Hans de raad. “We hebben daar in 1973 een hele ronde gekocht uit de allerbesten: Lamme, Barcelona, oud offertje, Daxduivin en noem maar op. Voor de fond zijn er geen betere”. Dit zouden historische woorden worden. want laat het nu uitgerekend met die van der Wegens zijn dat Brinkman de Nederlandse fondwereld aan zijn voeten zou leggen.
De Bergerac?
De van der Wegens die Hans aan Herman beloofde zouden nagestuurd worden. Groot was echter de ontgoocheling ten huize Brinkman toen de lang verwachte van der Wegens via de koeriersdienst in Tuk arriveerden. Dit waren geen duiven, maar spreeuwen, vond Herman. Hij zette ze op het hok, ging ze in de loop van de dag nog enkele malen bekijken en kwam tot de het besluit dat hij met dergelijke vogels geen meter vooruit kwam. Hij nam dan maar de telefoon en belde Rein Spiek. Deze toonde begrip voor de ontgoocheling en met de hoffelijkheid die de Eijerkampfamilie kenmerkt zei hij dat Herman maar de ringen moest terugsturen en dat hij 4 andere jongen zou toegestuurd krijgen. “Ik ben echter geen duivendoder”, vertelt Herman nu, “en dus bleven de beestjes maar zitten”. En het mirakel gebeurde: 3 van de 4 Ponderosa van der Wegens werden superkwekers. Na de rui zagen ze er trouwens al een stuk beter uit. Toen begreep Herman dat fondduiven vaak laatbloeiers zijn Ze kwamen echter niet zonder slaag of stoot op het kweekhok: eerst moesten ze zich bewijzen. En dat deed de Bergerac ring 627243-79 ook met brio. Hij kwam uit een halfzus van de beroemde Barcelona van Janus van der Wegen en was bijgevolg een kleinzoon van de fenomenale Lamme. De Lamme vloog bij van der Wegen 4 keer in de eerste en 11 nationaal terwijl zijn zoon de Barcelona 1e nat. Barcelona won en 2e nat. Dax. De Bergerac was zijn afkomst meer dan waardig. Hij kwam van kortbij (1/3254 uit Heersch 120 kom) maar ook van ver: 1e Bergerac, 2e Ruffec, 4e Dax, 9e St. Vincent? Hans Eijerkamp was in zijn nopjes toen hij dit allemaal hoorde, maar Brinkman nog veel meer. Nog meer trouwens toen hij ontdekte dat de Bergerac een uitstekende vererfer was. Een kleindochter van hem was de fenomenale Schoorsteen.
De fenomenale Schoorsteen
Deze wonderduivin, met ring 2007553-81, vertegenwoordige Nederland op de Olympiade te Dortmund en dit als beste duivin inde Sportklasse. Ze vloog in 1985 4e nat. St.-Vincent (noord) en 9e nat. Dax (noord). Ze vloog in 1986 5e nat. St.-Vincent (noord) en 22e nat. Dax (noord). In de competitie WHZB (Wie heeft ze beter) behaalde de Schoorsteen trouwens de 2de beste score ooit. Van moederskant kwam ze uit een dochter van de reeds genoemde Fijne Zwarte, de oude Aardensoort dus van vader Brinkman. Van vaderskant was ze pure Eijerkamp, vooral van der Wegen met wat Stichelbout. Haar grootvader was zoals gezegd Bergerac. Begrijpelijkerwijze werd de Schoorsteen een beetje het uithangbord voor de Ponderosa. Zij was immers het levende bewijs dat de formule meubelen/duiven bij Eijerkamp tot succes kon leiden op het allerhoogst niveau. Hans Eijerkamp kwam trouwens de Schoorsteen “terugkopen” bij Brinkman. “Ik had haar nooit mogen verkopen”, zegt Brinkman nu, “maar ik kon dat toen niet weigeren. Ik had immers veel te danken aan Eijerkamp. De reclame die Eijerkamp achteraf opbouwde rond de Schoorsteen kwam mij natuurlijk goed uit”. Spijtig genoeg was de Schoorsteen niet voorbestemd om lang te leven. Er zijn wel enkele goede duiven uit voortgekomen, maar ze ging veel te vroeg kapot.
Verdere uitbouw
De Schoorsteen was helemaal niet de enige goede die Brinkman kweekte uit zijn van der Wegens van de Ponderosa. Uit de nestzuster van de Bergerac, dus ook een rechtstreekse Eijerkamp met ring 627242-79, kweekt hij in 1982 een duivin 523-81. Deze zou het als vijfjarige presteren om de 1e nat. Saint-Vincent te winnen op de grootste afstand. En alsof de duivel ermee gemoeid was, was ook deze duivin geen lang leven beschoren. Enkele weken naar haar palm stierf ze op haar hok?. Brinkman had achter een goudmijn aangeboord, want de broers en zusters van de nationale winnares waren superkwekers. We noemen er slechts een paar. De duivin 693945-86 werd onder meer moeder van de 2e nat. Bergerac bij van der Berg uit Tuk. Bij Brinkman gaf ze de Sjoekie Sjoekie 2814989-88, een duif die op de fond niet miste en o.a. asduif werd bij de FUNN (fond unie noord Nederland). De Sjoekie Sjoekie won 9 maal in de eerste honderd nationaal met 20e, 29e en 77e. De jongste Brinkman hoopte dat deze duif de auto, namelijk een Suzuki zou winnen. In de kindermond werd dat een Sjoekie Sjoekie. Vandaar de naam. De nestzuster van de 945-86 werd aangekocht door Beullens en zoon uit het Belgische Heverlee. Met haar afstammelingen zouden zij zich op enkele jaren tijd opwerken tot de top van de overnachters in België® Uit weer een broer van de Saint-Vincent duivin werd o.a. de Linda geboren; 7 nat. Saint-Vincent en 92 nat. Dax. Zoals we al zo vaak lazen: goede komen van goede. Het blijft in de familie?.
Successen aan de lopende band
Dat Brinkman wel degelijk de juiste familie in huis had bleek tijdens de jaren die volgden. Uit de lijk van de Fijne Zwarte werden verschillende goede duiven gekweekt, meestal in kruising met de Bergeracsoort. Een dochter van de Fijne, duivin 1001942-82 kreeg de naam Super 942. Die naam kreeg ze niet zomaar. Ze won o.a. 1/2000 uit Venette 3/1600 uit Orleans (618 km). Een dochter van haar werd moeder van de Rianne; 16, 22, 68 en 77 nationaal op de grote afstanden. In 88 won een zoon van de Super 942 een 3e nationaal uit Saint-Vincent, op een zuchtje geklopt op de nationale overwinning. We spreken over de fameuze “6000”, ring 556000-85. Vader van de 6000was een bekende, en wel de Bergerac, direct Ponderosa. Ook deze Bergerac had zich inde kweek geen moeite ontzien. in 1987 werd hij vader van de Creil, duivin 5747561-87 met een 1e Creil van 5984 duiven op haar actief. In 1991 kweekte Brinkman uit de lijn van de Bergerac het pareltje van de huidige generatie, namelijk de Tukse Lady. Wanneer je deze 4325197-91 in de handen krijgt dan begrijp je dat de naam Lady niets te veel zegt over de uitstraling van de duivin in kwestie. Een prachtig edel dier met 7 nationaal Ruffec en 14 nationaal Bergerac op haar adelbrieven.
Nieuwe injectie
Door de jaren heen kwam er via Eijerkamp nog wel een van der Wegenduifje bij. Zo kwam er bijvoorbeeld in 1984 een broer van de Bergerac uit de kweekstallen van Eijerkamp. En weer was het bingo. Uit die broer van bergerac kwam onder andere de Rianne, 4 maal in de eerste 77 nationaal, maar ook de moeder van de Tukse Lady kwam uit 100% van de Wegen. Er kwam ook een inteeltdoffer uit de Kruisbek van Eijerkamp-Muller. Hieruit kweekte Herman onder andere zijn rode Beer, ring 5747516-87, goed voor een 7e nationaal Hof en een 12e nationaal Saint-Vincent. Maar verder kun je in grote lijnen stellen dat Brinkman 10 jaar voortboerde met zijn van der Wegens en zijn Fijne Zwarte soort.
In 1990 vond Brinkman dat hij wel eens wat bloedverversing kon gebruiken zoals dat heet. Hij ging te rade bij Vertelman en zoon. “Ik was daar een jaartje vroeger dan de gebroeders Bruggemann”, lacht Herman Brinkman. En inderdaad hij had dat goed bekeken Vertelman speelde keihard maar lag toen nog niet op ieders lippen. De successen die Bruggeman had met de Vertelmans zou daar snel verandering in brengen. Herman Brinkman bracht van bij Vertelman 12 duiven mee, waaronder 3 uit de fameuze Rode 50, 801950-86 die uit Saint-Vincent de 8e en de 37e nationaal won en bovendien een geboren kweker bleek. De duivin die tegen de 50 zat bekoorde hem trouwens ook; ze vloog een 25e nationaal Bergerac en was een kleindochter van de Parel van der Wegen. dat kwam zo: In 1981 kocht Thomas Peeters uit As een volledige ronde bij van der Wegen. In 1984 werden de meesten ervan echter onder de hamer gebracht. Daar was een zoon bij uit de Parel, gerings 199726-81. Deze laatste werd aangeschaft door Vertelman en zoon en bleek een wondere kweker.
Rode Tweeling
Dat de 50 van Vertelman het in zijn genen had bleek ook bij Herman Brinkman. Een van de zonen van de 50 met de kleindochter van de Parel van der Wegen was de Rode 2269046-90. Hieruit kweekte Brinkman reeds in 1991 zijn wondere rode tweeling: 4325176-91 en 4325177-91. Eerst genoemde gaat door het leven als Brinky Boy. Hij wint o.a. 1e nationaal Limoges in rayon 7, maar verder ook 6e nat. La Cr裨e (r.7) en 20 nat. Bergerac (S4). Zijn nestbroer de 177 kreeg de naam Rode Barcelona omdat hij er als duif doorkwam in het noorden op de moordende afstand van 1302 km. Ga er maar naast staan. De Rode Barcelona won trouwens ook 19e internationaal San Sebastian en 56e nat. Brive (ook zowat 900 km van Tuk!). De aandachtige lezer zal het niet ontgaan zijn dat de grootmeester uit Tuk de nationale kopprijzen als het ware uit zijn mouw schudt. Hij kreeg dan ook niet voor niets de naam mister Teletekst.
Mister Teletekst
Voor de niet-Nederlands lezers vertellen we er maar meteen bij dat op de Nederlandse Teletekst vrij snel, naarmate de telefonische meldingen binnenkomen, een prognose voor de nationale top 10 op het scherm verschijnt. Dit wat betreft de nationale vluchten met enig allure. Stel je dan even voor dat Brinkman – we herhalen het, op de haast onmogelijke overvlucht – er in slaag om 7 maal op teletekst te komen over twee seizoenen (1993-1994). Dit zijn toch echt nagels met koppen.
2 Olympiades
In 1987 ging Brinkman naar de Olympiade in Dortmund. Zijn Schoorsteen was immers de beste duif van Nederland in de sportklasse. Dortmund was de tweede Olympiade op rij waar Brinkman heen mocht. In 1985 was hij voor de eerste keer van de partij in Oporto waar hij de tweede beste Olympiade duif had in de sportklasse. Deze 1484102-80 die verder door het leven ging als de Oporto, was trouwens ook een superkweker. Een zoon van hem vloog 13e en 31e nationaal op Saint-Vincent. Deze zoon 1663317-83 werd later openbaar verkocht en ging naar België¬ naar Alex Rans die zich er op enkele jaren tijd een volledig fondhok uit kweekte. Een andere zoon van de Oporto is de Blauwe Kweker, 993940-86, op zijn beurt weer vader van o.a. de 9e nationaal Bergerac.
Niet echt klein
Zijn er tegenwoordig nog wel kleine kolonies? Honderd duiven overwinteren vindt men tegenwoordig al heel gewoon. in die optiek kun je dan ook de kolonie Brinkman nog relatief bescheiden noemen. Herman Brinkman streeft er trouwens niet naar om met zeg maar 50 of 80 duiven naar een bepaalde vlucht te trekken. Op de Tukseweg huizen 8 tot 10 koppel kwekers. Meestal zijn dat echt duiven die de naam kweker waardig zijn. Daarnaast heeft hij 12 fondduivinnen die op nest gespeeld worden. Het aantal weduwnaars schommelt rond de 48, waarvan het overgrote merendeel jaarlingen (30-tal). De filosofie van Brinkman op dat vlak is duidelijk: liever een jaarling een kans geven dan de plaats te laten innemen door een oude die al bewezen heeft dat hij maar een gewone prijzenvlieger is. En dan het aantal jongen? Waar iedereen de mond vol heeft over monsterverliezen bij jonge duiven, is het bij Brinkman net andersom. Vorig jaar kweekte hij voor eigen gebruik 75 jongen. Na de rit bleven er nog 65 over, waarvan 30 doffers die alle als jaarling een plaatsje kregen. Nochtans wordt er aan de jonge duiven helemaal geen speciale aandacht gegeven. Die mochten enkel ervaring opdoen en opgeleerd worden tot ongeveer 5 á ¶00 km. Zou hij misschien een soort duiven hebben die blijft vechten om thuis te komen. Het heeft er wel de schijn van.
Het geheim
Elke kampioen heeft zijn vermeende geheimen. Zodra Jef of Polleke een tijdlang uitblinken, hoor je in het café ¡l stemmen opgaan “Wat mag hij er toch aan doen dat ze zo formidabel komen?” of “Die zal wel het goede produkt hebben, maar dat verklapt hij zeker aan niemand?”. En zo slaat de verbeelding van de melkers op hol. Wie bij Brinkman enig mysterieus gedoe verwacht komt bedrogen uit. Kampioenen worden immers niet kampioen door poederkes of flesjes. En toch heeft Brinkman zijn geheim. Hij is er zelfs gerust in dat als hij het verklapt, zowat niemand zijn manier van doen zal nadoen. Het geheim is het minutieus bijgehouden dagboek over de jaren hen. Bijna dag voor dag, maar minstens week per week schrijft Herman op wat hij met zijn duiven doet en wat hij bij zijn duiven opmerkt. “Observatie is alles bij de duiven” weet Brinkman. “Spijtig genoeg zijn we met zijn allen zo kort van memorie? Ik behelp mij door alles te noteren: Stand van de pennen, donsrui, eventuele kuren met dosis en lengte, formegedrag en vermeende kentekens van goede forme, gedrag op het hok en in de lucht, warme of koude pootjes,?. noem maar op. Alles wat mij door het hoofd gaat als ik bij de duiven ben, probeer ik te noteren. daar heb ik reeds ontzettend belangrijke dingen uit geleerd. Als ik mij eens ongerust maak over te weinig dons bijvoorbeeld, dan kijk ik in mijn dagboek hoe het de vorige seizoenen was.
Met de Franse slag
Wie verwacht bij Brinkman een ingenieus uitgedokterd verzorgingsplan te vinden, komt wat bedrogen uit. “Kijk”, zegt Herman, “daar ik alles opschrijf heb ik voor mezelf al heel wat fabeltjes uit het repertorium geschrapt. Wanneer uit de praktijk blijkt dat ze even hard vliegen zonder als met thee, zonder als met vitaminen, ja dan is de conclusie snel gemaakt. dan kies ik maar voor de gemakkelijkste oplossing”. En inderdaad Brinkman beoefent duivensport op de gemakkelijkste denkbare manier: op de grond zijn roosters of beukenschilfers. De bakjes worden dagelijks gepoetst, dat wel. Maar voor de rest zie je hem geen thee maken of andere brouwsels, geen groenten snijden en biergist door het eten mengen. Er worden geen of nauwelijks vitaminen verstrekt, er wordt niet verduisterd? Hoeft allemaal niet, leerde de ondervinding.
Op medisch vlak probeert hij ook zoveel mogelijk de duiven gerust te laten. Een regelmatige kuur tegen het geel lijkt hem evenwel een must. En na de rui ontsmet hij de hele kolonie met 5 dagen Baytril. Hij heeft immers schrik van sluimerende besmettingen zoals paratyphus die dan tijdens het seizoen of tijdens de kweek uitbreken als de duiven eens wat down zitten. “Als je goede duiven hebt”, vat Brinkman zijn betoog samen, “dan hoeft duivensport niet echt moeilijk te zijn. Veel melkers maken het zichzelf ingewikkeld met hele complete verzorgingsschema’s”.
Een gerstboer
“Laat de anderen hun fondduiven maar volle bak geven”, lacht Herman Brinkman, “dan zal ik ze met mijn zwaluwen wel de baard afdoen”. En inderdaad, Brinkman houdt van het frꬥ type fondduif. Atleetjes zonder een grammetje ballast. En om te vermijden dat ze aanvetten, krijgen ze het jaar rond een behoorlijke portie gerst op het menu. Tussen de vluchten door moeten ze rusten op een gerstdieet. Tegen de inkorving aan krijgen ze 3 dagen half en half en nog eens drie dagen stevige kost. Blijkbaar volstaat dit als je ziet hoe die duiven zich nationaal elke keer opnieuw in de spits weten te wringen. “Het is bekend”, aldus Herman Brinkman, “dat duiven na een periode van schaarste zeer snel reserves kunnen aanleggen. Duiven die altijd genoeg krijgen leggen geen efficiënte reserve aan, enkel vet tussen de weefsels en de inwendige organen. En dat laatste is wel hetgeen je best kunt missen om fond te vliegen?.”.
Niet voor doetjes
Je las reeds dat bij Herman Brinkman de jonge duiven in grote sprongen opgeleerd worden tot zowat 600 km. In het verleden kregen de meeste Orleans tussen de kiezen of een slordige 620 km. Dit echter niet met ambities om hierop uit te blinken. Enkel een kwestie van africhting.
Als jaarduif worden ze bij Brinkman helemaal niet gespaard. Over het opleiden van jaarlingen tot fondduif bestaan nogal wat meningsverschillen: “Laten uitgroeien” zegt de ene; “direkt de beuk erin”, zegt Brinkman. Hij wil meteen weten welk vlees er in de kuip is en dus krijgen de jaarlingen een zwaar programma voorgeschoteld met minstens 2 vluchten van 900 km. Op die manier heb je er natuurlijk snel het uitschot eruit. “Mijn duiven moeten als oude duif een paar keer 1100 km per jaar aankunnen? De ervaring heeft uitgewezen dat de jaarlingen die de harde leerschool het beste doorstaan, later ook de beste ouden worden”. Ondanks de Spartaans de opleiding zijn de verliezen bij Brinkman jaarlingen zeer gering. De selectie heeft over de jaren haar werk gedaan, en wat bij Herman op de kweek zit levert klassemateriaal dat net een duwtje meer kan en deze slijtageslag zonder kleerscheuren overleeft. Denk maar eens terug aan zijn Schoorsteen die in haar beste jaar 6970 prijskilometers bij elkaar vleugelde.
De voorbereiding
De duiven worden bij Brinkman vrij laat gekoppeld. Meestal is dat de tweede helft van maart. De doffers mogen 2 jongen groot brengen, maar ze mogen geen tweede maal op eieren komen. Tegelijkertijd azen en broeden is fataal voor de rui van de slagpennen merkte Herman op. Door de duivin weg te nemen vó³² ze opnieuw legt, slaagt Brinkman erin om de pennen lang vast te houden en het hele fondprogramma te kunnen afwerken zonder problemen. Van nature beschikt hij reeds over trage ruiers, wat wel meer voorkomt bij fondduiven.
Als voorbereiding worden ze enkele malen met de wagen opgegooid. Dan krijgen ze een leervlucht van 200 en é©® van 300 km. De jaarduiven gaan vandaar naar de é©®daagse fond: Creil 469 en Etampes 556. Daarna zoals gezegd 2 tot 3 overnachtvluchten: Limoges 850, Brive 916 en Bergerac 975 km.
Tweejaarse en oudere duiven krijgen na een gelijkaardige voorbereiding 3 grote vluchten te verwerken; B.v. Saint-Vincent, Ruffec en Bergerac, telkens met zowat 3 weken tussen.
Hoge prijspercentages
Herman Brinkman is er echter niet enkel op uit om te stunten op Teletekst. Hij is er ook op uit om veel prijzen te maken. En ook daar slaagt hij blijkbaar wonderwel in. In 1994 nog: 16/20 Saint-Vincent, 7/12 Ruffec en 16/18 Bergerac. In 1995 10/15 Saint-Vincent (waarvan 9 per tiental met 8, 21, 26, 35, 43,?nationaal Noord) en vermoedelijk 13/13 Ruffec. Dat kan tellen en het is weer een het bewijs van de hoge gemiddelde kwaliteit die daar huist. Dat hij daarmee hoog scoort in de open klassering van de Fondspiegel is duidelijk: in categorie 8 stond hij in 1992: 16e, in 1993: 9e en in 1994 stond hij op de felbegeerde 1e plaats.
Geen vastzitters
Wanneer ik op reportage ga, probeer ik altijd om iets uit te pikken dat anders is dan anders. Brij Brinkman was ik het meest onder de indruk van de laconieke indruk dat hij geen enkele vastzitter heeft. Alles, maar dan ook alles vliegt uit. Zoals in de goed oude tijd bij mannen als Jan Aarden en Janus van der Wegen. Tegenwoordig heeft iedereen zijn “kostbare kwekers en rechtstreekse X-en en Y-en veilig achter kippendraad zitten. Bij Brinkman mag alles dagelijks de lucht in. Vooral de kwekers genieten daarbij nogal wat vrijheid: die mogen overal rondscharrelen, vreten de bloemperkjes kaal en vliegen af en aan naar de aanpalende weide. Zou dat niet de verklaring zijn waarom de duiven in Tuk minder vitaminen van het flesje nodig hebben? We hebben allen de mond vol van duiven houden bij de natuur, maar enkel als je ze de vrijheid geeft zoals Herman Brinkman dat doet, kom je een heel stuk op de goede weg.
Terug naar boven..